‘quia respexit humilitatem ancillae suae’
(Magnificat v. 3)
Respect
Hij was me juist voorbijgegaan -
even had hij me aangezien.
Zijn ogen waren lachend lief,
toen hij mij, het dienstmeisje, zag.
En dan gebeurde het, hij keerde zich
langzaam en keek naar mij om.
Ik sloeg mijn ogen neer
toen zijn ogen op mij rustten.
O, dat hij dat nooit meer doet
want dan ben ik verloren.
Hij heeft naar mij omgekeken,
God heeft naar mij omgezien.
|
|