Eden
God is de tuinder
van de tuin van Eden.
Hij plantte de boom
van goed en kwaad.
Aan de mensen was het
te onderscheiden
welke vruchten eetbaar
welke giftig waren.
Zelfde vruchten kunnen
de liefde voeden
en de haat : waartoe
worden zij genuttigd?
De menselijke seksualiteit
is die boom van kennis :
vrucht om leven te scheppen
en om te vernietigen.
Aan de buitenkant ziet
de vrucht ten leven en
de verboden vrucht er
hetzelfde uit. Hoe eet men?
Alles is de mens gegeven
om te groeien in liefde :
voor elkaar te bestaan,
voor God te leven.
'Het werd avond en morgen, de zesde dag' |
|