Avondstonde
Achter mijn gezicht lijkt
mijn wezen te verschrompelen.
Versterft de glimlach van weleer
in de plooien van mijn huid?
Meer en meer keert mijn lichaam
terug naar de aarde - het bukt zich
over mijn ziel en mijn gedachten.
Totdat ik struikel en val?
Geleidelijk verdort het levenszaad
en liggen de akkers braak.
Wordt zo de kiemkracht van de ziel
niet meer gevoed vanuit de diepte?
Zo word je oud en wijs
en mild, zegt men, maar is dit
omdat de scherpte afneemt
van je ogen...van je geest?
Ik weet niet of de rijping duurt -
of er een schoonheid is van binnen
die de uiterlijke schoonheid overtreft.
Ouder worden is dat vloek of zegen?
Misschien is dit de nieuwe rijkdom:
vrede te hebben met de armoe
van uitgelopen schoenen
en een versleten broek.
|
|