|
Herfsttij
Herfstdraden hangen als een wiegeliedje
dromerig te zweven in het late groen.
Een roodborstje spint een melodietje
en wil de lente vrolijk overdoen.
Ginds woont zij, de lange dagen
staan stil achter gesloten gordijnen.
Bij iedere windstoot gaan vlagen
angst door haar heen en oude pijnen
wervelen koortsig door haar hoofd.
Had zij te veel van zich gegeven,
had zij te sterk in hem geloofd?
Zij voelt weer hoe haar handen beven
als zij haar bruiloftsfoto langzaam
terugzet op het oud buffet.
Haar lippen fluisteren zijn naam,
haar hart opent zich in een gebed.
Als straks de mimosa weer zal geuren,
de merel woont in het prieel,
staat zij in de open deur en
zingt voor haar de minnestreel.
|