|
Herfst
De stalkaarsen zijn gedoofd,
het bovenlicht gaat uit.
Voor het laatst landt de atalanta
op een haast vergeten bruid.
De dagpauwoog doet zijn mantel dicht
en sluit zijn oog voorgoed.
Maar onder de balsemienen
wacht het jonge broed.
Ik zie jouw lichten dieper lichten,
jouw gloed veranderen van kleur.
Je woorden krijgen zachte tinten,
je kijkt om aan de deur
of ik je zie en volg,
mijn armen om je middel zijn.
Achter je verstilt de tijd,
ik schenk je jonge wijn.
Ik warm je, mijn lief,
op de oven van mijn schoot.
Zolang er vlinders rijzen,
ben jij mijn levend brood.
|