|
De profundis
Uit de diepten hef ik mij op uit de slaap +
tot U, God, Oosterlicht in de morgen.
Ik roep om U, de aarde ademt in mij +
als het hongerig hijgen van een hert.
Het grasland dauwt en geurt van vruchtbaarheid +
ik zie hoe de zon zich wast in de nevels.
Al dronken voordat zij zijn gedrenkt +
staan de hinden reikhalzend naar levend water
rond de bron geschaard wanneer het opborrelt +
en de oevers van het leven overstroomt.
*
Zoals een hert zich rekt om door te stoten +
naar de diepte van uw wezen, Heer,
zo richt ik mij uit de diepten op +
tot uw koestering in de morgenstond.
Ik roep tot U over de bergen +
waar de wijnstok rijpt die mij bedwelmt.
Om U schreeuwt mijn lichaam +
om U huilt mijn ziel, eeuwige liefde
die zich in mijn armen sluit +
van de morgen tot de avond.
|