|
Gods paring
Het paard lacht
met de tanden bloot
en snuift de geur
van twee geliefden
terwijl het zich buigt
over de omheining.
In de bermen
vrijen de bijen
met de bloemen.
Eenden broeien
in de ruigte
van de beemd.
En alle leven voelt:
God is aan het paren.
Onstuimig kust hij
de mond van de
wilde roos.
Het goddelijk zaad
stuift door de velden.
De geur van God trekt
een wellustig spoor
van dier tot dier.
Alles hunkert naar
de schoot van Godin
die zich lachend ontvouwt
in een paardebloem.
En het paard staat
in volle glorie.
|