|
De overtocht
Langzaam stromen de krachten uit haar weg,
maar haar ogen zijn nog waakzame lichten.
Zij ziet door haar opgedroogde tranen heen
de kleine doden voor het leven zwichten.
Nu is het heimwee schrijnender dan ooit.
De lieve goden om haar ziekbed zien zwijgzaam
toe hoe een van hen haar nadert en begroet.
Als zacht gelui klinkt door haar huis haar naam.
Vaak streelde hij haar ziel toen de wonden
van verdriet zich in haar lichaam dreven.
Nu mag hij de balsem bij haar binnendragen
om haar te zalven voor het eeuwig leven.
Nu wordt haar lichaam tot gemeenschap bereid
om het lichaam van God te kunnen omarmen,
God te ruiken en zijn mond te proeven,
zich als een bruid in zijn schoot te warmen,
om verliefd van God te kunnen zingen,
het hoge lied van liefde te verstaan,
met ogen die zijn lichte zinnen zien
en voeten die zich om zijn wezen slaan.
Wat is misdreven wordt voorgoed vergeven,
nu valt het eerste en het laatste woord.
Dit is het uur van levenslang genezen,
geboortegang weer door een nauwe poort.
Een mantel vol met zegeningen waarop
bloemen van dankbaarheid staan geborduurd
wordt om haar schouders heengeslagen - want
God weet hoe lang de doortocht duurt...
|