|
Vloekpsalm
De laatste panda knaagt
aan het laatste pluimpje riet.
De zon brandt door de ozonlaag
en weer heeft de aarde gebeefd.
Een vader begraaft het kind
dat dood ging in de moederschoot.
Op vuilnisbelten vechten kinderen
met bejaarden om een stukje brood.
Tegen de wanden in het koor beuken
vloekpsalmen heen en weer wanneer
monniken de ellende en het kwaad
uitschreeuwen in hun nachtgezang.
Woorden van klacht en aanklacht
tegen U God, schreeuwen van woede
die uit de mensheid opstijgen,
oproepen tot antwoord en gehoor.
Als alle weerstand is gebroken,
het hart de pijn niet dragen kan,
klinkt het meest machteloze woord
Godverdomme...!
Maar wanneer zult U zelf, God,
uw eeuwige pijn en leed eens laten
blijken in een hulpeloze schreeuw
Mensverdomme ... !
Want is het niet de mens,
beeld en gelijkenis van Uzelf,
die het stralend licht verduistert
van uw liefdevol gezicht?
God, U straalt en licht
door heel de schepping heen.
Maar vloek Uzelf ook maar uit
wanneer wij uw schepping verwoesten.
U bent ons lief in vloekpsalmen
die tot in ons geweten klinken,
die door mensen uitgesproken
de taal zijn van uw gepijnigd hart.
En als de een de ander trapt
op het hart, roep dan zo luid
als de donder 'verdomme': je bent
toch beiden delen van mijn hart!
|