Levensboom
als een piepklein scheutje
schoot het op uit
de schoot van de aarde
levensboompje amper
een centimeter groot
het werd een boom
lang hoog dik
en ieder jaar zwol
de bast om zijn lichaam
en schoof de huid vooruit
bloesemend blad alom
wilde takken die
stormen trotseerden
met bomensap gevoed door
het bruisen van binnen
en als dan de hete zon
zich in hartstocht hulde
om zijn weelderige kruin
fonkelde het gouden licht
in zijn gebladerte
toen hij heel oud was
bleef hij nog dezelfde
levende bewegende boom
die zich rechtte in het
late licht van zijn dagen
|
|