De gesluierde vrouw
De burka ligt als een nevel
over haar gezicht
om te voorkomen
dat zij de man gelijk
zou kunnen lijken,
dat de ene vrouw
de andere méér
zou kunnen lijken.
Een nevel van ontkenning
trekt op van de ene zijde,
een nevel van naijver
komt van de andere zijde:
onzichtbaar moet zij blijven,
naamloos, ondergedoken -
niet uit eigen keuze
maar uit overhand.
Ik ben die gesluierde vrouw:
niemand die mij kan kennen,
niemand die mij ziet -
ik zie mijzelf niet
en loop in mijn burka
als in een geboortevlies
dat door niemand wordt verbroken,
dat uit zichzelf niet breekt.
Alleen mijn lief schuift
het gordijn open dat mij verbergt,
alleen voor hem ontkleed ik mij
en straal ik mijn schoonheid uit.
'Jij bent mij, ik ben jou'
roept hij uit, 'jij bent
de mooiste van de vrouwen,
mooier dan elke man'.
Wij heffen onze handen
in het heiligdom en bidden:
'God, bevrijd alle vrouwen
van mannen en vrouwen
die hen ontkennen en onteren -
richt Gij hen op, Beeldschone,
zoals zij U gelijken
van in den beginne'.
|
In de armen van wie ik liefheb
ontvouwt zich mijn priesterschap.
In zijn kracht storm ik
de vrijheid binnen,
vurige tongen zijn mijn woorden,
heilig is alwat ik denk en doe.
Ik kus zijn heilig lichaam
en streel zijn heilige geest.
Ik weet mij nu door God
gedragen -Hij die mij wijdde-
ik rust op zijn schouder,
schaapje van de groene weide.
En alle nevels zijn opgetrokken
in de warmte van de zon.
Ik zing het uit in de verte
en dans voor Gods aangezicht.
|