Maria slecht ter been
Zij had zich voortgehaast
met haar zoon. Hij ging zo snel
van Galilea naar Judea
van Samaria over de Jordaan.
Hij had zo'n haast.
Wandelen deed hij slechts over water,
hij alleen, één keer. Dan wachtte
Maria met de vrouwen
vriendinnen op de oever
op wat de visvangst bracht.
Onmiddellijk gingen zij aan de slag,
het schoonmaken van de vis
was hun vuile werk. Dan braadden
zij de honderddrieënvijftig vissen,
kneedden het deeg en bakten brood.
Maar sinds zij onder het kruis
had gestaan, waarop haar zoon,
uitgespannen als een slachtdier
dood bleef gaan, kon zij niet
meer zitten maar bleef zij staan.
Hoe ver leidde haar weg -
weg uit vaderland moederland
naar Ephese, waar zij gebogen
onder oude jaren
leefde van herinneringen.
Geen snelle pas nu,
slechts haar stille hoekje aan het raam.
Geen moeder van 'smarten'
klein en fier het hoofd gerecht
in de aanschouwing van haar zoon.
|
|