---Een kerstverhaal---
De legende van het kemelhaar
In Palestina hadden de boeren ezels voor het personen-vervoer
en goederenvervoer. De woestijn was het domein van de kamelen;
hun brede voeten zakten niet door het zand.
Zij waren de lange afstandslopers en werden ingezet voor het internationaal verkeer –
met één volle maaltijd op een hele dag.
Toen er plotseling een kamelenkaravaan door de landstreek van Juda trok,
liepen de mensen te hoop – nog nooit hadden zij zo’n stoet kamelen
gezien en het meest opzienbarende was : er liep een jong bij.
En de Driekoningen waren daar bij, maar niemand wist dat zij het waren.
In het woestjjngebied van Jordanië hadden zij een dag oponthoud gehad :
Camelia moest kalven – zij ging door de knieën en op haar zij liggend
kwam het kleine kopje van Camel tevoorschijn. Camelius stond er bij
en snoof dezelfde geur van de paring en de baring.
Toen het kamelenkalfje nog maar net op zijn wiebelende pootjes stond en
bij Camelia was gaan drinken, moest het proberen de karavaan bij te houden.
Aangekomen in Bethlehem mocht Camel in de stal naast de os en de ezel staan
en voorzichtig kuste hij even het kindje
Camelia voelde zich vertederd en diep bewogen door Maria, omdat die ook
pas bevallen was. Camelius , die heel de lange reis de gaven van goud,
wierook en myrre had gedragen, zag hoe Joseph onder de zorgen gebukt ging.
Toen hun koningen neerknielden voor Jezus, gingen ook zij op hun knieën zitten.
Hun ogen stroomden vol geluk, toen zij zagen dat het Kindje een gouden kransje droeg.
Maar hoe schrokken zij toen er ineens een engel de stal kwam binnenvliegen.
Hij riep ‘vlug’ ‘vluchten' moeten jullie allemaal – er is groot gevaar want er
zijn mensen die God willen doden…….
De Driekoningen joegen hun kamelen de woestijn in – het kleintje kon niet
mee met de groten en werd achtergelaten. Joseph en Maria namen het mee naar
Egypte. Daar werd het toen het speelkameraadje van Jezus. Toen zij huiswaarts
keerden naar Nazareth, was Camel een mooie halfwas kameel geworden.
In heel Galilea was bekend, dat Jezus een kameel had die Camel heette.
Heel zijn verborgen leven zorgde hij dagelijks voor de ezel en de kameel
– tot op de dag dat zijn neef Johannes de woestijn introk en daar voortaan
een kemelharen kleed wilde gaan dragen.
Jezus haalde Camel van stal en bracht hem naar Johannes aan de oever
van de jordaan. Daarna ging hij zelf de woestijn in, om er veertig dagen
te vasten en te bidden. Dan zei hij: “het is voor een rijke moeilijker de
hemelpoort door te gaan dan voor een kameel om door het oog van een naald te kruipen”.
Toen Camel vernam dat Johannes onthoofd en Jezus gekruisigd was door de mensen,
liep hij dwars door het Midden-Oosten naar huis, troosteloos, moederziel alleen.
Dan legde hij zijn kop in de nek van Camelia en Camelius. De weeklacht die
hij uitstiet, vulde de woestijn
‘God is dood’….