---Een kerstverhaal---

 
 

Camel1_2

De legende van het kemelhaar

In Palestina hadden de boeren ezels voor het personen-vervoer en goederenvervoer. De woestijn was het domein van de kamelen; hun brede voeten zakten niet door het zand. Zij waren de lange afstandslopers en werden ingezet voor het internationaal verkeer – met één volle maaltijd op een hele dag.

Toen er plotseling een kamelenkaravaan door de landstreek van Juda trok, liepen de mensen te hoop – nog nooit hadden zij zo’n stoet kamelen gezien en het meest opzienbarende was : er liep een jong bij. En de Driekoningen waren daar bij, maar niemand wist dat zij het waren.

In het woestjjngebied van Jordanië hadden zij een dag oponthoud gehad : Camelia moest kalven – zij ging door de knieën en op haar zij liggend kwam het kleine kopje van Camel tevoorschijn. Camelius stond er bij en snoof dezelfde geur van de paring en de baring.

Toen het kamelenkalfje nog maar net op zijn wiebelende pootjes stond en bij Camelia was gaan drinken, moest het proberen de karavaan bij te houden. Aangekomen in Bethlehem mocht Camel in de stal naast de os en de ezel staan en voorzichtig kuste hij even het kindje

Camelia voelde zich vertederd en diep bewogen door Maria, omdat die ook pas bevallen was. Camelius , die heel de lange reis de gaven van goud, wierook en myrre had gedragen, zag hoe Joseph onder de zorgen gebukt ging. Toen hun koningen neerknielden voor Jezus, gingen ook zij op hun knieën zitten.

Hun ogen stroomden vol geluk, toen zij zagen dat het Kindje een gouden kransje droeg. Maar hoe schrokken zij toen er ineens een engel de stal kwam binnenvliegen. Hij riep ‘vlug’ ‘vluchten' moeten jullie allemaal – er is groot gevaar want er zijn mensen die God willen doden…….

De Driekoningen joegen hun kamelen de woestijn in – het kleintje kon niet mee met de groten en werd achtergelaten. Joseph en Maria namen het mee naar Egypte. Daar werd het toen het speelkameraadje van Jezus. Toen zij huiswaarts keerden naar Nazareth, was Camel een mooie halfwas kameel geworden.

In heel Galilea was bekend, dat Jezus een kameel had die Camel heette. Heel zijn verborgen leven zorgde hij dagelijks voor de ezel en de kameel – tot op de dag dat zijn neef Johannes de woestijn introk en daar voortaan een kemelharen kleed wilde gaan dragen.

Jezus haalde Camel van stal en bracht hem naar Johannes aan de oever van de jordaan. Daarna ging hij zelf de woestijn in, om er veertig dagen te vasten en te bidden. Dan zei hij: “het is voor een rijke moeilijker de hemelpoort door te gaan dan voor een kameel om door het oog van een naald te kruipen”.

Toen Camel vernam dat Johannes onthoofd en Jezus gekruisigd was door de mensen, liep hij dwars door het Midden-Oosten naar huis, troosteloos, moederziel alleen. Dan legde hij zijn kop in de nek van Camelia en Camelius. De weeklacht die hij uitstiet, vulde de woestijn
‘God is dood’….
 

Camel2_2