| 
   
 | Oogstappel
Schepping die zich ontbolstertals een kind in rosse blos
 dat de vaderschoot ontstijgt,
 als een paddestoel die trillend
 zich opricht uit het veenmos -
 zo ben jij, glanzend kleine leven,
 mijn minnaartje, liefdesgodje
 dat aan de liefdebron ontspruit.
 
 Jij bent het levende vuur
 dat opklimt in de vliegdennen,
 overstroom van hartstocht
 bruisend onweerhoudbaar
 als melk die overkookt,
 rivier die in woeste golfslag
 buiten haar oevers treedt
 en diep landinwaarts stroomt.
 
 Drenk mij met je kussen,
 vurige tong die mij bespeelt.
 Rust in de kamer van mijn hart,
 slaap je tot leven om weer
 in de volle stuwing van je wezen
 de stille kracht te zijn
 van alwat kiemt en wortelt
 in de liefdetuinen van ons leven.
 
 Jouw kleine ik, speelgenootje
 met een eigen wil en taal,
 enig zelf dat een ander is
 en je uitdaagt en tart tot leven,
 jij zoete vrucht voor mijn mond,
 die op het bootje binnenvaart
 dat dobbert op het meer der lusten:
 jij bent de appel waarvan ik eet...
 |