|
Overstroom
We stonden
hand in hand
drie-een
rondom elkaar.
lk voelde de stuwing
van haar bloed
in mijn rechterhand,
het kloppen
van haar hart
tot in de toppen
van haar vingers.
Voelde je de stroom
die door ons ging,
vroeg zij vertederd
bijna juichend.
Haar ogen waren
gemeenschap,
haar groet een gebed
toen zij ons
nawuifde.
Het vuur dat
als een oven
in ons brandde
blies zij aan.
Weer openbaarde zich
het liefdeswonder:
dat de overstroom
het stromen van
het eigen bloed
verhevigt en versnelt.
De rechterhand
van haar
die is mijn
levend stroomgebied
sloot zich
in mijn linker.
Zij mijn
levensstroom
die vloeit
langs de oevers
van mijn ziel -
mijn eigen bloed
alle dagen
eb en vloed
één zee van zelf.
Priesteres
in mijn gedachten -
Christus verervend:
in het opstijgen
van haar geest
naar haar meest
Geliefde,
in het bonzen
van haar hart
woedend waar
de vrede
wordt bestreden,
in haar schoot
speels voortplantend
de eeuwige vreugde.
|