Garven tarwe
Het leven is een akker waarin God het zaad
van het leven zaait en met zijn liefde warmt
want het is zijn eigen leven en in elk zaad
is God zelf de kiem van de eeuwigheid.
Wij mogen die zaden zijn en zelf weer
zaaien telen oogsten een leven lang.
Ons leven is dat korenveld dat zich koestert
in de zon van Gods genade en goedheid.
*
Elke week is een garve en elke maand vier.
Twaalf maal vier garven zijn er achtenveertig.
Met vier losse ongebonden garven worden
zij in groepjes van vier bijeengebonden.
God is het die hen opzet als samenvatting
van de vier seizoenen van het jaar
om elkaar tot steun te zijn en te stutten
in de laatste rijping van het avondlicht.
*
Beeld van een jaar van tweeënvijftig weken.
Samen vormen zij het korenveld van het leven.
Talrijke garven talloze aren ontelbare korrels
van zijn en in elk van hen zijn wij evenzeer.
De korrels zijn momenten de aren dagen
de garven weken de groepen garven maanden.
Zo rijgen jaren zich aaneen als akkers tegen
berghellingen en in diepe dalen aan de waterkant.
Er zijn graankorrels bij van allerhoogste
gelukzaligheid, aren die tot aan de hemel reiken.
Er staan schoven tussen die druipen van verdriet
en met elkaar staan uit te huilen.
Aren die ritselen van vreugde en zich
wellustig uitzaaien voordat de oogst begint.
Aren die wuiven in de wind, dansen in de regen,
zingen terwijl zij spelen met elkaar.
*
Een akker viert het ene jaar feest maar gaat
een ander jaar gebukt onder zware lasten.
De akker van een levenstijd: soms schrale oogst,
soms land dat overvloeit van melk en honing.
Graanveld omzoomd door korenbloemen en papavers
en bed van gelieven tussen de camillen.
Speelveld van kinderen die van halmen fluitjes
maken voor de meerstemmige koren van de krekels.
*
Het vergeetmijnietje weerspiegelt de hemel,
het driekleurig viooltje danst onder het koren.
Ook onder bevroren en besneeuwde akkers
klopt het hart van de onsterfelijkheid.
Altijd is daar God die onder een dauw
van bevruchting zijn scheppingslust uitviert.
God is het die in de mens door de velden trekt
en door de garven tarwe zindert als de zon.
|
|